Bang voor water?
Mensen kunnen moeilijk zonder Vijand. Als je wil dat de goegemeente in actie komt, is er een recept dat altijd, altijd, werkt: roepen dat de Vijand aan de poort staat. Vast dat bange mensen je geloven als Leider en gaan haten wat je maar wilt. Maar daar wilde ik het niet over hebben. Ik wilde iets anders zeggen over Angst zonder Leider. Angst voor water.
Onze voorouders hebben een wonderlijk hoekje planeet achtergelaten. Die voorouders hadden koele Vijanden die hen tot hun grootse prestaties dreven. Buitenlanders, katholieken en zo natuurlijk. Maar vooral: de Natuur! Scheppen, graven, ploegen, malen, turfsteken, dijken, dammen, molens. Het was een majestueus gevecht van mens tegen wildernis. De voorouder heeft gewonnen.
Na de overwinning: de kater. Nu krijgen we medelijden met de vijand die daar op zijn rug ligt, overgeleverd aan onze genade. Sinds een generatietje of drie beschermen we natuur. Maar diep in ons hart laait de angst voor de Vijand af en toe weer op.
In den beginne was er water. Waterstromen die kleideeltjes afzetten, getijdegeulen uitsneden, water waarin veenmos groeide, zeggenvelden, moerasbossen. Dat water heeft al het goede gegeven, maar moest daarna wel opzouten. Zoals vaker is de goede gever geframed als ‘de Vijand’.
Zo komen we dan weer bij de Grutto. Wat hebben die beestjes geprofiteerd van de strijd van onze voorouders! In de achttiende eeuw zaten ze al overal in de tot natte weiden omgevormde moerassen meren. Helemaal super ging het met de landbouwkundige modernisatie in de twintigste eeuw. Was het voor die tijd vaak te nat en te schraal voor de grutto, ergens medio twintigste eeuw was Nederland zoals de grutto het wilde.
Daarna ging het mis. Peilverlaging. Mis voor de grutto, niet voor de consument natuurlijk: goedkope melk, boter, kaas, vlees.
De consument wint, de natuur ligt op zijn rug. Zielig hoor. Zullen we niet een proces van verzoening op gang brengen? De jaren vijftig komen heus nooit meer terug, maar als we water weer wat ruimte geven? Grutto’s blij!
Tijdelijke verhoging van het waterpeil is de hoeksteen van het weidevogelbeheer dat ik probeer uit te rollen. Boeren schrikken zich eerst rot. Bijna of Wilders vraagt zijn secretaresse een hoofddoekje om te doen. Water? Doodeng. De Vijand!
Maar boeren zijn in Nederland vrijdenkers. Er zijn er altijd wel te vinden die wat nieuws willen, altijd is er een clubje voorlopers dat in is voor een experimentje. Kijk, je maait dat hoekie toch al half juni voor de vogels. Als je die sloten er tussen eens hoog zet, kraantje er in, paar schotten zetten, of zelfs een heel handig extra dammetje, een pompje… Nee, niet de boel laten verplempen door er water op te zetten in de winter. Ja, ja, voor het maaien gaat ook weer omlaag. Gewoon twee maandjes hoog water, de twee weidevogelmaanden, april en mei. Zou er een ramp gebeuren?
Wat blijkt? De wereld vergaat niet. Er zijn prachtige brede sloten met plassige oevertjes. De weidevogels komen pootje baden. Ze maken hun nesten in de percelen die laat gemaaid worden en brengen in grote groepen veilig hun kuikens groot. Negen bedrijven in de Bovenkerkerpolder, vijf in de Ronde Hoep, half Marken, de dure landwinkel bij Baambrugge, nog twee op de wip, andere regio’s volgen rap. Verrek, blijkt dat laat gemaaide gras nog heel bruikbaar voor de droge koeien ook. De consument verliest niet. Win-win heet dat, geloof ik. Hoop?
Voor water hoef je niet altijd bang te zijn.